Filip Joos: Brys moet een topploeg onder zich krijgenFilip Joos: Altijd prys‘Het is onbegrijpelijk dat Marc Brys nog geen absolute topploeg onder zijn hoede heeft gekregen.’
Ik ontmoette Marc Brys voor het eerst kort nadat de twintigste eeuw met een allerlaatste krachtinspanning het estafettestokje had doorgegeven aan zijn opvolger – vlekkeloos verliep die wissel niet, XXI struikelde en ging al meteen met een oorverdovend geraas tegen de vlakte Ground Zero genaamd.
Het was een bloedhete zondag in de maand augustus van het jaar 2002, Lyra-Berchem, een wedstrijd voor de Beker van België. Wij van Lyra waren een paar maanden eerder ei zo na ten koste van Kortrijk naar tweede klasse gepromoveerd, en rustten nog op die lauweren: we waren iets te vol van onszelf, net wat minder hongerig, en ook al debiteerde onze keeper in de spelerstunnel nog de altijd weerkerende grap – ‘Komaan mannekes, vergeet niet dat de beker de snelste weg naar Europa is!’ – de wilde passie van het seizoen tevoren raasde nog niet door onze aderen. Berchem was dan wel kampioen geworden in bevordering, wij zouden wel even tonen dat derde klasse meer dan een niveau hoger was.
U raadt het: Berchem veegde op ongeziene wijze de vloer met ons aan. We werden tureluurs getikt, van het kastje naar de muur gespeeld. Dat het na negentig minuten maar 0-2 was, mocht een wonder heten. Aan de zijlijn, majestueus zijn geel-zwarte troepen overschouwend: Marc Brys. Wij, gekrenkt en verslagen, vonden hem vreselijk hautain, zoals hij daar als een soort Aad de Mos van het amateurvoetbal aanwijzingen gaf, zonder stemverheffing, maar overduidelijk superieur. Helmboswuivend met die blonde haardos, kek gekleed, een man van de stad die ons, boerkes van Lier, minachtte.
Mij deed hij toen zelfs denken aan Paul Put, de trainer van Tubantia Borgerhout die ik jaren eerder partij gegeven had. Op de modderige grasmat van het oergezellige stadion in het Rivierenhof leidde Put de opwarming van zijn ploeg in kostuum. Toen de warming-up bijna voorbij was, wandelde er opeens een vrouw over het veld: de moeder van Paul Put, zo bleek, die met hooggeheven arm haar zoon een nieuw pak aan een knaapje kwam brengen. Een onvergetelijk beeld. Dat waren ‘de dikkenekken van ’t stad’, speelde onze coach er meteen gretig op in, gingen wij dat soort showmannen zomaar over ons heen laten lopen, neen toch! Later, bij de Chinese peripetieën zowel als bij de Afrikaanse triomfen die onlosmakelijk met Paul Put verbonden zullen blijven, zag ik altijd die moeder met kapstok en kostuum, schuifelend over het slijk.
Brys en Berchem gingen op hun elan van de bekerwedstrijd door, werden meteen kampioen in derde klasse. In dat team: Issame Charai, toen vlot scorende spits, en nu al jaren een van de getrouwen van de coach, zijn vaste assistent. En er speelden meer jongens met Marokkaanse roots in dat team, terwijl de legende wilde dat je met hen geen prijzen pakte. Te frivool, zouden ze zijn, niet strijdbaar genoeg als het er echt op aankwam, in een tijdsgewricht waarin een later voor racisme veroordeelde politieke partij die jongeren ronduit lui noemde, en nog veel erger ook. Brys bewees het tegendeel, smeedde een geweldig team, en was een trotse toeschouwer langs de lijn – wij van Lyra waren waarschijnlijk niet de enige losers die zijn fierheid en zelfverzekerdheid voor arrogantie hielden.
Na Berchem volgde Beerschot-Wilrijk, en in totaal zou hij drie keer op het Kiel passeren. Die eerste periode was de mooiste, in een zonovergoten finale tegen favoriet Club Brugge pakten Daniel Cruz en co. de beker. ‘Met den Brys, altijd prijs!’, juichten de supporters. Een te boude stelling, die geen trainer ter wereld gestand kan doen, zelfs de Guardiola’s en de Klopps niet.
Zijn ontslag een paar maanden later was pijnlijk. Op de tribune gonsde het van de geruchten dat de coach de zak zou krijgen. Sterke man Jos Verhaegen bevestigde die op niet bepaald fluistertoon aan wie hem flankeerde, en het nieuwtje kwam de vrouw van Brys ter ore. Ontredderd stapte ze nog voor het laatste fluitsignaal de tribune af, zij wist al wat haar man alleen nog maar vermoedde. Het volksgericht had gejoeld, keizer Nero had zijn duim naar omlaag gebracht. Wansmakelijk.
Uit die periode stamde een leuze die in dikke zwarte letters op een elektriciteitskast was gespoten aan de uitgang van de Wilrijkse Pleinen, het trainingscentrum van toen nog Germinal Beerschot, niet te missen voor wie daar passeerde: ‘Brys buiten!’ Toen hij een paar jaar later als coach van Malinwa te gast was in Extra Time, lieten we een foto van die kast in de uitzending zien, om het wispelturige van een leven als voetbalcoach te tonen. Brys schrok zichtbaar, reageerde zelfs zonder zijn spreekwoordelijke aplomb. Gelijk had hij, fijnzinnig was het niet. Maar mooi was wel dat ik twee dagen later een mail kreeg, van iemand die de leuze had weggepoetst.
Marc Brys is nu, welja, binnen. Logisch, hij is al jaren een van de beste Belgische coaches. Het is onbegrijpelijk dat hij nog geen absolute topploeg onder zijn hoede heeft gekregen. Altijd komt er net een kink in de kabel, is er toch twijfel: hij kan het met kleinere teams, akkoord, maar zal het ook lukken bij de top, willen die spelers wel mee in dat verhaal? Wat eigenlijk een eufemisme is voor: willen vedetten wel zo vaak en zo hard trainen? Het antwoord zit verscholen in het topseizoen van Xavier Mercier: arbeid loont. Pas dan ben je vedette.
OHL is nu Brys’ biotoop, het respect is er groot en wederzijds, en de financiële middelen zijn niet onaanzienlijk, dankzij de Thaise investeerders. De coach zelf verstopt zich niet:
Oud-Heverlee Leuven kan binnen de vijf jaar kampioen worden.
Daarom dringt een naamsverandering bij OHL zich op, met behoud van de drie historische letters, weliswaar door elkaar gehusseld: Hoger Op Leuven – alleen jammer dat het acroniem dan zo fout klinkt.
http://www.standaard.be/cnt/dmf20210122_98203975